Meteen toen we het vroegen wisten we dat we een gevoelige snaar hadden geraakt, want mevrouw deed zichtbaar haar best om niet te gaan huilen. Maar nee. We hadden ons niet vergist, zei ze. Ze zouden met hun beide honden komen. Maar één van hen, de jongste ook nog, hadden ze een paar dagen geleden moeten laten inslapen. ‘Kanker. Natuurlijk wilde de dierenarts maar wat graag behandelen. Toen we ons afvroegen of we dat dan voor onszelf of voor onze hond zouden doen, was het antwoord snel gegeven.’
Ze waren in de rouw. Mevrouw, meneer en ook hun ene hond die er nog wel was. Die had niets meer willen eten sinds haar maatje niet meer was. Ze maakten zich zorgen om haar. Uiteraard deden ze dat.
De dag erna liep hun hondje in alle vroegte door de tuin te scharrelen. Haar baasjes waren er niet bij. Blijkbaar was dit hondje geen wegloper, dacht ik. Ik riep haar. Ze aarzelde even voordat ze besloot om naderbij te komen. Ik pakte een plakje vlees dat voor het ontbijt was bestemd en hield het haar voor. Eerst keek ze weg. Toen hapte ze toe. Verwachtingsvol bleef ze staan. Dit smaakte blijkbaar naar meer.
Aan het ontbijt biechtte ik op dat ik dit hondje wel een ons vleeswaren had gevoerd. ‘Ha,’ zei mevrouw. ‘Dan was dat de reden dat ze ook haar brokjes weer wilde eten.’ Blijkbaar deed een andere omgeving niet alleen hunzelf goed.