‘Wat bijzonder,’ zei ik tegen de eerste generatie. De dame in kwestie was de negentig al gepasseerd maar nog opmerkelijk kwiek voor haar leeftijd. Ze was hier het weekend samen met haar dochter, haar kleindochter en haar achterkleindochter. Het uitstapje van deze vier generaties vrouwen was een idee van haar kleindochter en inderdaad ‘best bijzonder’ vond ze. ‘Vindt u het niet heerlijk, weer zo’n nieuwe baby om mee te knuffelen?’ vroeg ik.
Ze keek me aan. ‘Ben je gek geworden, lieve kind?’ antwoordde ze. ‘Ik heb acht kinderen gekregen. Als ik terugdenk aan al die jaren dat ik een baby had om mee te knuffelen kan ik alleen maar zeggen dat ik baby’s maar ingewikkeld vind. Doe mij maar een kind om mee te praten. Dan weet je in ieder geval wat eraan scheelt als het huilt. Van een huilende baby word ík in ieder geval niet wijzer.’
Die middag was de vierde generatie, een meisje van nog geen half jaar, ontroostbaar. De moeder van het kind liep er radeloos mee te wiegen. ‘Darmkrampjes,’ volgens haar moeder, de tweede generatie in deze. ‘Babypraatjes,’ zei de eerste generatie. ‘En uit babypraatjes gaan we met z’n allen nooit wijs worden. Ik kan je alleen maar beloven dat het op een dag klaar is met dit raadselachtige gejank en als je een beetje van mij weghebt zul je die dag prijzen.’