Mevrouw kwam alleen in een week in november die al alle kenmerken van de donkere dagen voor de kerst had en dat was opmerkelijk. Want gasten die alleen komen zien we al niet vaak en al helemaal niet in deze tijd van het jaar. Maar mevrouw was moe, zei ze. ‘Uitgeput,’ noemde ze het. Als het mogelijk was om een hapje mee te eten, dan graag. Want ze wilde het liefst de deur niet uit. ‘Kachel aan en slapen!’
We zorgden voor ontbijt en lunch en kookten ’s avonds een potje voor haar mee en na drie dagen kwam het verhaal. Haar man was zwaar dementie patiënt. Ze had bijna zeven jaar voor hem gezorgd. Toen ging het niet meer. ‘Het ging echt niet meer. Ik was op.’ De zoektocht naar een verzorgingshuis had een jaar gevergd. Eerst had ze nog heel veel noten op haar zang gehad maar ze was allengs minder veeleisend geworden. Gelukkig was het huis waar hij nu zat toch nog een huis dat aanvankelijk hoog op haar verlanglijstje stond. ‘Al maakte dat het moment dat ik hem daar achter moest laten absoluut niet minder schrijnend.’
Ze was bang om toe te geven aan de tranen, zei ze. ‘Als ik begin ben ik bang dat ik niet meer kan stoppen.’ We zeiden dat ze zich voor ons niet hoefde in te houden en ik hield haar voor wat mijn moeder mij altijd voorhield:
‘Huilen reinigt en lachen heelt.’
Toen ze uitcheckte vertrouwde ze ons toe dat ze een voorzichtig beginnetje had gemaakt met ‘de grote schoonmaak’. Maar er was nog wel heel wat te doen op dat vlak want het was héél erg nodig geweest.