‘Lekker van het uitzicht aan het genieten?’ vroeg ik. Meneer had zich heerlijk geïnstalleerd in een makkelijke stoel en zat met een glaasje van het uitzicht over de natuur rondom te genieten die heel in de verte de herfst aankondigde.
‘Ja inderdaad. Nu het nog kan.’ Ik schrok van zijn antwoord en herhaald schaapachtig wat hij zojuist zei. ‘Nu het nog kan?’
Hij vertelde dat hij een oogziekte had; zeldzaam, alleen voorkomend bij mannen en overerfelijk. Hij was een van die zeldzaam gelukkigen die het lot had getroffen. Hij zei het spottend. ‘Hoe lang nog?’ Niets vragen was geen optie, maar wat ik moest vragen wist ik ook niet goed. Hij zei dat het snel ging. Als hij over een jaar hier zou komen zou hij het moeten doen met zijn neus - en oren. Al dacht hij niet dat zijn gehoor hem zou helpen bij te ervaren wat hij hier nu nog voor zich zag. Heel scherp was het al niet meer, de diepte miste en de kleuren waren in het echt ongetwijfeld intenser dan wat hij nu waarnam: flets groen, zandkleur en hier en daar een veeg modder.
Het kwam spontaan bij me op. Dat als hij over een jaar zou terugkomen, ik deze stoel op precies dezelfde plek zou zetten en dat ik hem dan zou helpen om zijn herinneringen op te halen aan het beeld van deze middag. ‘Deal,’ zei hij. ‘En het voordeel is dat als het dan regent ik helemaal niets mis en helemaal niets moet.’ Gelukkig had hij zijn humor nog niet verloren.